Laaksum 22 – Een kijkje achter de voordeur van Tryntsje Albada

Hoewel ik de stukjes van Tryntsje in de Warnser Poarte wel lees (goed voor mijn Fries!) had ik er zelf nooit aan gedacht haar te vragen voor een interview.

Na een tip van Ep van Hijum maak ik een afspraak en zo fiets ik op een woensdagmiddag in juni tegen 16.00 uur naar Laaksum. In haar tuin zie ik al van verre wat mannen en een vrouw bezig met een nestkast die net op dat moment wordt teruggezet achter de omheining van haar tuin.

‘De jonge torenvalkjes staan op het punt om uit te vliegen en ze moesten nog geringd worden, roept Tryntsje als ze naar me toekomt. De valk had zes eieren, waarvan er twee zijn uitgekomen.’ Het valt me op dat ze straalt wanneer ze over de valkjes praat.

‘Maar laten we bij het begin beginnen, zegt ze als we in de keuken zijn gaan zitten. Ik ben geboren op De Kai, op een boerderij in de bomen tussen Warns en Hemelum. Ik kom uit een gezin met zes kinderen, ik heb drie zussen en twee broers. De meisjes gingen allemaal naar de Huishoudschool en de jongens mochten zelf kiezen naar welke school ze wilden, dat was zo in die tijd. Maar liever was ik naar de Ambachtsschool gegaan, ik hield van timmeren. Toen ik van de Huishoudschool kwam, wilde mijn moeder mij naar Bakhuizen sturen om goed te leren naaien bij de zusters van Mariahof. Mijn oudste zuster Aaltsje was daar ook geweest en die is coupeuse geworden. Maar dat wilde ik helemaal niet! Ik weet nog heel goed dat ik op een keer met mijn vader in de stal bezig was toen ik tegen hem zei dat ik niet naar de zusters wilde om te leren naaien. ’s Avonds aan tafel zei mijn vader opeens: ‘Tryntsje hoeft niet naar de zusters in Bakhuizen’. Dat was alles, er is nooit meer iets over gezegd.

Ype en ik zijn in 1975 getrouwd en hier komen wonen. Ik heb Ype leren kennen via Aaltsje, die had verkering met zijn broer. Die broer werkte op Terschelling en als Aaltsje dan ’s avonds naar zijn ouders op Mirns fietste moest ik van mijn moeder met haar mee, omdat ze niet alleen in het donker mocht fietsen. Maar als Aaltsje dan zat te praten met zijn ouders, dan draaide ik plaatjes met Ype, dat vond ik veel leuker. En zo is het gekomen dat wij iets met elkaar hebben gekregen.

Ype woonde dus bij zijn ouders en ik thuis op de boerderij. Ype zijn grootouders woonden in het huisje waar wij nu wonen. Er was een meuke (oude tante) van Ype’s vader, die verwaarloosde zich een beetje. Dokter vond het daarom beter dat meuke bij Ype’s ouders zou gaan wonen (volgens dokter zou het maar een week of vijf duren). Maar meuke bloeide helemaal op toen ze goed verzorgd werd, ze heeft uiteindelijk nog vijf jaar geleefd. Doordat meuke bij Ype’s ouders ging wonen en Ype’s grootouders verhuisden naar het huis van meuke in Bakhuizen, konden Ype en ik dit huisje krijgen. We hebben er wel wat aan laten verbouwen en van het oude kolenhok heb ik zelf een kamer gemaakt, een kamer met uitzicht over het land. Ik heb alles zelf gedaan, behalve het metselwerk. Ik wilde altijd al graag timmeren en daarom keek ik heel goed naar hoe de timmerlui het deden. Die kregen er aardigheid aan om mij adviezen te geven en zo heb ik een zaagtafeltje gekocht. In de werkplaats van Eeltje Bouma leerde ik hoe ik kasten kon maken en van buurman Yke, de oude visserman heb ik ook veel geleerd. Ik heb heel wat meubels gemaakt, maar nu timmer ik alleen nog vogelkastjes.

Vogels hadden altijd al onze belangstelling. Toen Ype nog werkte gingen we weleens met de mannen mee om te inventariseren. Van Ep van Hijum kregen we bandjes met vogelgeluiden en door goed te luisteren en te oefenen leerden we de vogels herkennen. Maar om vogels te kunnen tellen, moet je ze eerst vangen. In het begin gingen we met Catrinus Monkel mee te wildsterflappen (= goudplevieren vangen). Dat is een spannend werkje, omdat de goudplevier alleen bij zonsopgang overvliegt en in die tijd moet je hem zien te vangen. We legden dan een net op de grond en daar zetten we nep-vogels op. We verstopten ons achter de struiken en bliezen op een fluitje dat het geluid maakt van een goudplevier. We wachtten achter een zeiltje tot er een goudplevier op het net ging zitten en dan trokken we het net aan. Dat ‘flapt’ dan. Als de vogel gevangen was, werd hij snel in een juten zak gestopt en wachtten we tot er weer een goudplevier in het net vloog. Zodra het licht werd, was het moment voorbij, dan wogen en ringden wij de vogels en daarna lieten we ze weer los. Allemaal voor de wetenschap!

Nadat Ype in 2005 thuiskwam werd hij gevraagd om te helpen met de inventarisatie van vogels in het gebied tussen de Mokkebank en de Mirnser Klif en later is daar het gebied van de Sudermar bijgekomen. Een paar jaar later (in 2008) ben ik ook besmet geraakt met het ’virus’ en sindsdien doen we het samen. Toen Ype zijn ringvergunning ging halen, ontmoette hij iemand uit Makkum en die vertelde dat ze in Makkum mensen te kort kwamen en sindsdien doen we dat er ook bij. Wij vinden het vangen van zangvogels leuker dan het vangen van goudplevieren. Voor het tellen van zangvogels doen wij tussen 13 april en 23 augustus elke 10 dagen een rondje vanaf de vogelkijkhut, in totaal zever keer. Dan lopen we over de dijk heen en door het riet terug en noteren we op lijsten welke vogels we horen. Het gaat voornamelijk om de vijf hoofdsoorten: kievit, grutto, scholekster, tureluur en wulp (de wulp komt hier niet voor, maar we moeten er wel op letten). Als een vogel een alarmerend geluid maakt, betekent het dat er jongen zijn. Om dat aan te geven tekenen we dan op de lijst een vierkantje om de naam van de vogel heen.’

Voor het ringen van de vogels is gereedschap nodig. Tryntsje laat me de doos zien waar het gereedschap in zit. Ik zie gekleurde plastic draden waarop heel veel ringetjes in verschillende maten, voor kleine vogels en voor grotere. Er staat Arnhem op en een nummer. Er is een tangetje met gaatjes in verschillende dikten, geschikt voor vogels met dunne en dikkere pootjes. Er zijn linialen voor het meten van een vleugel en er is een pen bij. Voor het geval een ringetje niet mooi om een pootje zit, is er een soort ‘ontnietertje’ om het ringetje er weer af te halen. Dat wordt volgens Tryntsje weinig gebruikt, maar het moet er wel zijn. In de rugzak waarin alles wordt meegenomen zitten ook de lijsten waarop genoteerd wordt waar en wanneer de vogel is gevangen en of de vogel zijn alarmroep maakte of niet. Die gegevens worden door Tryntsje en Yke ingevoerd op de computer en zo wordt bijgehouden voor SOVON (Vogelonderzoek Nederland) hoe het staat met de voortplanting, het uitzwerven en de overleving van vogels in dit gebied. ‘Vroeger moest ik alles handmatig doen, dan zat ik er avonden mee! Nu vullen wij de gegevens per soort vogel op de computer in en dan clustert de computer automatisch de gegevens en die rollen er dan zo uit. Er zijn in Nederland 44 CES-projecten (Constant Effort Site), georganiseerd door Vogeltrekstation en SOVON. Deze projecten verschaffen aanvullende informatie op verschillende nationale en Europese vogelonderzoeksprojecten, zoals broedvogelinventarisaties, nestkaartproject en ringonderzoek aan trekvogels. Die krijgen ook onze informatie.

Vanaf oktober tot kerst spannen Ype en Tryntsje mistnetten in het Rijsterbos om houtsnippen te vangen. Ze gaan ’s morgens heel vroeg naar het bos omdat de houtsnippen dan van het land komen waar ze gefoerageerd hebben. Als het licht wordt, zoeken ze weer dekking. De vogels die in de netten zijn gevlogen, worden geringd en daarna weer losgelaten. Het Rijsterbos is het enige gebied waar houtsnippen nog op deze manier worden gevangen.
‘Om kans te maken eens wat andere vogels te zien/horen, gaan we weleens naar Koornwerderzand en Zürich en we zijn ook tijden een week per jaar naar Schiermonnikoog geweest om te ringen. Naast het tellen van vogels hebben we nog 68 nestkasten onder onze hoede. Midden mei controleren we wat erin zit en in oktober/november maken we de kasten weer schoon en voeren we reparaties uit die nodig zijn.’

Tryntsje is begonnen met het schrijven van verhaaltjes over de natuur toen Ep van Hijum ermee stopte. ‘Ype zei toen: waarom probeer jij het niet? En zo ben ik begonnen. Ik vind het het leukste dat de mensen het vogelnieuws aan mij doorgeven.’
Het enthousiasme en de passie voor al haar werk spat ervan af. Ik word me door ons gesprek zeer bewust van het vele werk dat gedaan wordt in Friesland (en in andere provincies) om de vogelstand bij te houden. Ik lees natuurlijk regelmatig in de krant dat er steeds minder vogels zijn, maar waar die informatie vandaan komt daar had ik geen idee van, maar dat begin ik nu te begrijpen. Die komt van mensen zoals Ype, Tryntsje en Catrinus die het hele jaar door meewerken aan onderzoek naar de vogelstand in Nederland en daarbuiten. Wat geweldig dat zij dit werk willen doen!

Wilma Deurloo