Riekele woont samen met Marja aan de Buorren in een huis uit 1840.
Achter het huis ligt een grote tuin, waar hij in de zomer graag en veel werkt en waar hij in de winter geniet van de vogels.
Riekele is graag en veel bezig. “Als ik me ergens instort, dan is dat voor 100%. Dat is weleens lastig, want ik bewaak mijn grenzen niet altijd even goed. Maar laat ik bij het begin beginnen, ik ben opgeleid tot chemisch analist. Ik werkte samen met andere analisten op een groot laboratorium en dat beviel me uitstekend. Nadat ik was gaan werken voor één onderzoeker in een eigen laboratorium, merkte ik dat ik het contact met collega’s het meest miste.
Ik besloot het roer helemaal om te gooien en te gaan werken in wat destijds de Zwakzinnigenzorg heette. Ik had nauwelijks een idee van wat het werk inhield, ik kende alleen iemand die er werkte. Ik herinner me nog dat – toen ik het terrein van de instelling opreed en uit mijn auto stapte – er iemand op me afkwam die me begon te knuffelen en dat ik toen dacht: ‘wat is dit’? Maar ik vond het wel direct heel leuk. Ik volgde de opleiding, steeds een week les en daarna drie weken stagelopen op verschillende afdelingen in een nieuwe instelling. Er was een afdeling met kinderen die overdag naar een ZMLK-school gingen en er was een afdeling waar kinderen met een open ruggetje en waterhoofdjes werden verzorgd, maar dat was niet mijn stiel. Ik werkte liever met ‘stoute jongetjes’, daar had ik echt plezier in. Ik herinner me een jongen die niet thuis kon blijven wonen bij zijn ouders, maar dat zelf wel graag wilde. Die jongen reed dan op zijn brommer naar zijn ouders, waar hij door zes verplegers weer werd opgehaald. Hij zat bij ons op de afdeling en dat was best spannend. Er waren collega’s die een beetje bang van hem waren, maar ik kon aardig met hem overweg. Het lukte me bijvoorbeeld om hem te bewegen uit zijn bed te komen, te douchen en naar zijn werk te gaan.… tot het moment en hij werd overgebracht naar een psychiatrisch ziekenhuis omdat het niet meer ging op onze afdeling.
De meeste bewoners van de instelling waren totaal gehospitaliseerd, ze zaten de hele dag te slapen en er kwam geen woord uit. Dat bleek mede veroorzaakt te worden door de medicatie, want als die langzaam werd afgebouwd, zag je dat er iets begon te bewegen en dat iemand bijvoorbeeld wél kon praten. Er woonden ook mensen waarvan ik me afvroeg waarom ze ooit waren opgenomen. Ik herinner me een man van een jaar of 45 die op zijn 14e in de inrichting was beland omdat hij fikkie had gestookt. En zo zaten er wel meer mensen, zoals bijvoorbeeld een vrouw uit een groot gezin, die achterbleef nadat haar ouders naar een bejaardenhuis waren gegaan en waarvan de familie dacht: ‘wat moeten we met haar’?
Juist in die tijd, ik praat nu over 1976, ging in de zorg het roer om, de denkbeelden veranderden. Ik ben gaan werken in een andere instelling. Hier kreeg ik steeds meer last van de groepsgrootte en daarom ben ik overgestapt naar een gezinsvervangend tehuis, waar groepjes van 10 volwassenen werden ondergebracht in een huis in een gewone woonwijk. Sommigen gingen overdag naar de dagbesteding, anderen werkten op een sociale werkplaats. De psycholoog, de pedagoog en de maatschappelijk werkende kwamen regelmatig langs. We hadden veel vrijheid, we gingen met de bewoners het dorp in en we organiseerden vakanties voor de groep naar Frankrijk en Portugal.
Later heb ik als trainer lesgegeven aan de opleiding voor Z-verpleegkundigen en ik deed intakegesprekken als ‘personal future planner’. Daar probeerde ik er door middel van een bepaalde methode achter te komen welke fantasieën en dromen iemand had over de eigen toekomst. Het mooie was dat bewoners die niet of nauwelijks spraken en waarvan men dacht dat ze niets konden, opeens veel meer in hun mars bleken te hebben. Dat was soms heel verrassend! Eén van de voordelen van het werken met mensen met een verstandelijke beperking, is dat je mensen niet meer beoordeelt op hun uiterlijk, maar dat je kijkt naar ‘wie is deze persoon?’. Daar heb ik in mijn eigen leven veel plezier van gehad.
Ik heb me altijd voor 100% gestort op de dingen die ik leuk vind en zo heb ik mijn werk ook altijd gedaan. Tot Marja en ik in 1998 op vakantie ging naar Toscane. Daar kreeg ik onderweg in de auto zo’n hoofdpijn dat ik niet meer in staat was om verder te rijden. Ik kon alleen nog maar slapen. Eenmaal terug in Nederland bleek dat ik een bloeding had in mijn hoofd, waaraan ik direct moest worden geopereerd. Na die operatie was ik niet meer in staat mijn werk volledig op te pakken. Ik werd gedeeltelijk afgekeurd en ik kreeg het advies iets anders te gaan doen. Daar zijn Marja en ik uiteraard heel erg van geschrokken.
Ik besloot het roer weer om te gooien. Dit keer kochten we twee huizen boven op een heuvel in de Lot, een Frans departement in de Midi-Pyrénées. Eén huis om zelf te gaan bewonen, het andere om te verhuren. Klussen had ik altijd al gedaan, ik was aardig handig. Het eerste jaar ben ik bezig geweest het huis te verbouwen, het tweede jaar begon de verhuur te lopen. Nederlanders die in dat gebied een huis hadden als tweede woning wisten me al snel te vinden. Op die manier scharrelde ik mijn kostje bij elkaar. En hoewel de Lot een mooie streek, met heel oude boerderijen en kasteeltjes, begon de verzengende hitte in de zomer me op te breken naarmate ik ouder werd. Daarbij begon ik het contact met buurtgenoten te missen. Onze naaste buren woonden namelijk op 1 en 1,5 km afstand.
Ik ben als kind opgegroeid in Binnenwijzend, een dorpje in West-Friesland. Mijn ouders waren beiden Fries, zij spraken Fries met elkaar. Ik kan het daardoor goed verstaan en als ik de taal hoor, lijkt het alsof ik terugga naar mijn kindertijd, waarin ik als kind vaak in Bakkeveen logeerde bij mijn pake en beppe. Na 12 jaar Frankrijk kwam Friesland terug in mijn herinnering. Ik had in het verleden een paar jaar een tweede huisje gehad in Moddergat, aan de Waddenzee. Ik wilde graag nog eens in een dorpsgemeenschap wonen, liefst in een waterrijk gebied. Ik had vroeger een Staverse Jol gehad en ik had zin om weer een boot te kopen. Door de hersenbloeding is mijn reactievermogen echter wat trager geworden. Met harde wind of op een druk vaarwater wordt het dan moeilijker, dus met wedstrijden meedoen zit er niet meer in. Toch gaat die boot er komen denk ik, het water blijft trekken en bovendien is Marja een ervaren zeiler!
Ondertussen zit ik in Warns natuurlijk niet stil. Ik ben barvrijwilliger geworden in de Spylder en ik ben actief in de Werkgroep Historisch Warns. Hier beleef ik veel plezier aan, de omgeving is heel fascinerend en het helpt me om hier te ‘aarden’, omdat ik het landschap nu kan ‘lezen’. In de zomer werk ik graag in mijn tuin en verder teken en schilder ik graag. Af en toe word ik gevraagd om mensen met een verstandelijke beperking ambulant te begeleiden. Ik vind het fijn om op die manier een bijdrage te kunnen blijven leveren aan het ondersteunen van mensen op weg naar zelfstandigheid.”
Wilma Deurloo