’t Noard 16 – Een kijkje achter de voordeur van Piebe de Boer

Voordat we aan ons interview gaan beginnen, mag ik in de tuin de vogels van Piebe bekijken.

Hij heeft een paar kooien met tropische ‘kromsnaveligen’, mooie papagaaien in felle kleuren. Ze passen uitstekend bij de tropische temperatuur deze middag. Een enkel koppeltje heeft jonkies, trots laat Piebe ze me zien. Het is moeilijk voor te stellen dat uit deze vreemde vogeltjes later zulke mooie exemplaren zullen groeien. Nu is hun nekkie nog bijna doorschijnend, de oogjes zijn dicht, van veren is nog geen sprake. Maar, als ik de ouders bekijk, dan moet het allemaal goedkomen.

Binnen is het koel. “Eigenlijk”, begint Piebe zijn verhaal, “ben ik te lang doorgegaan met werken. Ik zat in de metaal – ik deed alles met verwarmingen – en ik voelde dat het niet goed met me ging, maar ik wilde niet opgeven. Omdat het werk te zwaar werd, ging ik werken bij het sloopbedrijf van mijn zwager. Dat had ik beter niet kunnen doen, want dat werk was nog zwaarder en daarmee heb ik mijn rug verpest. Op mijn 38e ben ik voor 100% afgekeurd. En dan zit je thuis en wat dan?
Ik zorgde voor de kinderen, ik kookte en deed de boodschappen; dat ging dan nog wel. Het eerste jaar durfde ik niet naar buiten te gaan, bang voor wat de mensen ervan zouden vinden. Zo’n jonge vent en dan niet meer werken….? Ik schaamde me voor mijn situatie.

Gelukkig had mijn vrouw Hilda een baan als dokters-assistente voor 2 dagen in Bakhuizen en in Warns bij Bekkema een nul uren contract erbij. Later kon ze een volledige baan krijgen als administratieve kracht bij Bekkema.
Vooral het gemak van een baan zo dichtbij huis sprak haar aan. En het werk ligt haar goed, ze doet het nog altijd met veel plezier.

Hilda en ik hebben 3 zonen gekregen. Eén woont in Warns, één in Stavoren en één in Makkum. Op vrijdagochtend passen Hilda en ik op 5 kleinkinderen. Ik vind dat prachtig! De jongste is net 1 jaar, zij woont in Stavoren. Als ze op vrijdagochtend naar Warns wordt gebracht, dan begint ze bij de brug al te kraaien. Ze vindt het heerlijk om naar pake en beppe te gaan en ze is gek met de vogels.

Wat ik belangrijk vind, is om de kinderen dingen bij te brengen zoals humor. Als we langs de zeedijk rijden waar schapen lopen, dan zeg ik bijvoorbeeld tegen de kinderen: “zie je die tijgers daar? en dan zeggen ze, “nee hoor, dat zijn olifanten! En als we de windmolens zien van Willem Prins, dan roepen ze: “Daar staan giraffen”. Dat vind ik zo grappig, dat ze mijn humor overnemen. Verder vind ik dat er wel heel veel is veranderd sinds ik zelf kind was. Wij konden rustig op straat spelen, er waren nog geen auto’s. Alleen de dokter had een auto en verder kwam er weleens een vrachtauto voorbij. Op straat spelen kunnen kinderen nu niet meer, omdat er zoveel auto’s langsrijden.

Vroeger hadden mensen veel meer tijd. Sinds er mobiele telefoons zijn, lijkt het wel alsof mensen elkaar ook niet meer zien op straat. Zelfs het groeten is minder geworden. Ik kan me heel erg opwinden als ik zie hoe moeders hun mobiele telefoon belangrijker vinden dan hun kinderen. Dat begrijp ik niet, het allerbelangrijkste is toch je kind? Hilda vindt dat ik me daar niet zo druk over moet maken: ‘je hebt er zelf het meeste last van’, zegt ze dan. En dat weet ik wel, maar ik vind het moeilijk om te accepteren dat dingen veranderen. Zo kan ik er ook niet goed tegen als kinderen zeuren. Dan hebben ze net een zakje chips gehad en dan vragen ze om nog iets. En dan zie ik dat ouders één keer nee zeggen en vervolgens wordt de portemonnee getrokken en krijgt het kind zijn/haar zin. Dat is toch niet goed voor een kind?

Ik heb als kind en als volwassene gevoetbald, dat was mijn lust en mijn leven, daar genoot ik ontzettend van. Ik was er aardig goed in; ik maakte veel doelpunten. Mijn ouders konden de contributie vroeger niet ophoesten, maar gelukkig was onze buurman zo goed om die voor mij te betalen. Zo kon ik al op mijn 11e gaan voetballen, terwijl kinderen eigenlijk pas vanaf hun 12e jaar bij de voetbalclub mochten. Mijn ouders hadden in die beginjaren nauwelijks tijd en belangstelling om te komen kijken als wij een wedstrijd moesten spelen. Pas toen ze op leeftijd waren zijn ze voor het eerst een keer komen kijken. Helaas verloren wij net die wedstrijd met 6-1, maar dat was voor hen geen reden om niet meer te komen. Vanaf die keer waren ze er altijd bij. Ze genoten ervan!

Mijn vader had een tuiniersbedrijf en mijn moeder werkte erin mee. Het voordeel van zo’n bedrijf was dat mijn moeder om 11.00 uur uit de tuin kwam met haar armen vol met verse groenten. Het was niet bij iedereen vanzelfsprekend, dat er verse groenten op tafel kwamen. Toen mijn moeder ouder werd en dement, liep ze meerdere keren per dag van huis ’weg’. Dan belde mijn vader om te zeggen dat ze eraan kwam en dan kon ik haar in de weerspiegeling van de ramen van de winkel van Bekkema zien aankomen. Ze had altijd van alles bij zich, van kleding tot schoenen, die droeg ze over haar beide armen. Mijn moeder was een heel sterke vrouw. Als ik haar vroeg waar ze heen ging, dan zei ze: ‘naar Koudum, naar mijn ouders’. Ze was steeds weer op weg naar haar ouderlijk huis in Koudum. Dan bracht ik haar weer terug naar huis en dikwijls belde mijn vader 5 minuten later alweer op om te zeggen dat ze er weer aan kwam. Dat gebeurde soms wel 30 keer per dag. Toen de situatie onhoudbaar werd, is ze naar De Finke gegaan en later naar Bloemkamp in Bolsward. Gelukkig verveel ik me nooit. Ik biljart op maandagavond en ik houd van spelletjes spelen op de computer. Ik ben niet handig met de computer, ik kan bijvoorbeeld nog geen email versturen, maar gelukkig is Hilda daar bedreven in.

Ik heb jarenlang kranten rondgebracht in Warns. Tegenwoordig verkoop ik ze aan de straat, ze staan voor ons huis. Ik heb in het verleden geld opgehaald voor de kerk en de begrafenisvereniging en ik ben altijd actief geweest bij de voetballerij. Ik ben zelfs twee jaar trainer geweest bij de voetbalclub van Balk. Nog steeds als ik in Balk kom, word ik op handen gedragen en gerespecteerd om wat ik heb gedaan voor de club. Ik heb het allemaal met plezier gedaan; het zijn fijne herinneringen, maar ik ben er mee gestopt. Ik ben nu 65 jaar en opeens was het genoeg geweest. Alleen de Warnser Poarte breng ik nog rond. In het verleden moesten we die ook zelf vouwen en nieten, maar dat hoeft nu niet meer, dat hebben we uitbesteed.”

Als Piebe me na het gesprek uitlaat, leidt hij me door de achtertuin naar buiten om mij nog één keer te laten zien wat hij ‘zijn paradijs’ noemt. Hij steekt daarbij een sigaartje op. Als ik daar verbaasd over ben, zegt hij dat hij vroeger wel 60 sigaretten per dag heeft gerookt, maar dat hij nu nog maar 2 sigaren per dag rookt. Hij weet dat het beter zou zijn om helemaal niet meer te roken, hij kent de risico’s, maar hij geniet er teveel van om het op te geven…

Wilma Deurloo