Johannes is een oud-Warnser, die al jaren in Bakhuizen woont. Samen met zijn vader Obe en zijn broer Hans werkte hij jarenlang als smid en als installateur in Warns. Hij blijkt het zinkwerk van de Janke Tromp Hoeve te hebben gedaan. Ik hoop dat hij daar misschien nog herinneringen aan heeft voor mijn boek over Janke Tromp. Als we een afspraak maken zegt hij ‘je man mag ook wel meekomen’. Dus fietsen Fritjof en ik op een zonnige donderdag in september naar Bakhuizen. We worden ontvangen door Tiny, de vrouw van Johannes. “Johannes komt iets later, hij is nog in Warns bij Tjebbe Dijkstra met wie hij samen bijen houdt”. Het wordt inderdaad iets later, maar Johannes neemt alle tijd om uitgebreid te vertellen over zijn vroegere werk als smid en over zijn hobby’s. Over de Janke Tromp Hoeve herinnert hij zich helaas weinig. Gelukkig stemt hij ermee in dat ik van onze ontmoeting een verslag maak voor de Warnser Poarte.
Eerst maar terug naar het begin. Johannes is 85 jaar geleden geboren in Warns, waar zijn vader Obe de Jong smid was. In die tijd was het min of meer vanzelfsprekend dat zonen het bedrijf van hun vader voortzetten. Zo ook Johannes en later zijn broer Hans. Na het behalen van het diploma Smid/Machinebankwerker aan de ambachtsschool in Sneek en de Kopklas Autotechniek, heeft Johannes een cursus gevolgd van het Leerlingstelsel in Bolsward. Daarna volgde hij in Leeuwarden nog de 2-jarige cursus Vakbekwaamheid Smidsbedrijf. Hiervoor ging hij op donderdagavond met de trein naar Leeuwarden waar hij theorieles kreeg en op zaterdagmiddag en -avond praktijklessen. “Die cursus duurde de hele middag en een deel van de avond. Rond middernacht was ik dan pas weer thuis.”
Aan het eind van de opleiding moest Johannes vijf dagen naar Amsterdam voor het examen. Dat vond plaats in een ambachtsschool en die school moest natuurlijk leeg zijn. “Het was hartje zomer. We moesten ons eigen gereedschap meebrengen. Ik logeerde in een kosthuis in Amsterdam en ik liep dus steeds met die zware kist met gereedschap heen en weer te sjouwen. Er waren 40 kandidaten, waarvoor in een lokaal 40 smidsvuren stonden opgesteld. Het was bloedheet. Ik slaagde voor mijn examen en mocht mezelf als 18-jarige Meestersmid noemen. Later heb ik nog een opleiding gedaan om leraar te worden in de landbouwtechniek. Het was mijn wens om naar Amerika te gaan, samen met Willem Nauta.”
Om het vak in de praktijk goed onder de knie te krijgen, had Johannes het plan om een jaar naar Duitsland, een jaar naar Engeland en een jaar naar Frankrijk te gaan. Hij wilde graag nieuwe talen leren. Hij begon intern, als 17-jarige in Beieren bij een smid van wie hij veel leerde. Dominee Postma, de vroegere doopsgezinde predikant van Warns, werkte in die tijd in Duitsland. Hij had het koor Crescendo uit Warns uitgenodigd voor een optreden in Duitsland en Johannes was gevraagd om te komen luisteren. De koorleden kwamen met de bus. Toen hem werd aangeboden om met de bus mee terug te gaan naar Warns, heeft hij hartelijk bedankt. Hij had het naar zijn zin in Duitsland, hij wilde niet terug!
“Helaas overleed mijn moeder plotseling in 1953. Ze was pas 45 jaar. Mijn vader stond er dus alleen voor met acht kinderen, waarvan er drie blind waren. Hij had een knecht, Fekke van der Meer, maar toen die naar zijn broer ging in Canada, vroeg mijn vader mij om naar huis te komen. Hij redde het niet alleen. En natuurlijk ging ik, ik voelde me verantwoordelijk. Emigreren naar Amerika is door de omstandigheden natuurlijk niet doorgegaan. Ik ben uiteindelijk een half jaar in Duitsland geweest en in Engeland en Frankrijk ben ik alleen met vakantie geweest. Of ik het jammer vind dat het zo gelopen is? It was net oars.”
Johannes heeft altijd hard gewerkt. “Als mijn vader, samen met zijn knecht een paard moest beslaan, dan moest ik in één oogopslag zien welke maat ijzer er nodig was en of het voor, achter, links of rechts moest zijn. Ik moest op tijd het juiste ijzer klaar hebben, zodat zij door konden werken. Dat was een hectische klus. ’s Avonds slepen we maaimachine messen en maakten we kachels schoon. Die moest ik de volgende dag met een transportfiets wegbrengen, soms helemaal naar Skarl. Tussen de middag schoof ik snel wat eten naar binnen en dan ging ik weer door. Sommige klanten konden heel dwingend zijn. Dan kwam iemand om vijf minuten vóór lunchtijd iets brengen en zei hij dat hij het over een uur zou komen ophalen. Ik heb weleens gezegd: “denk je dat wij niet hoeven te vreten?”
Ik werkte hard in het bedrijf van mijn vader, maar ik kreeg geen salaris. Ik was 27 jaar en ik wilde graag trouwen met Tiny, die ik kende uit Bakhuizen, waar mijn beppe’s naast elkaar woonden. Gelukkig begreep mijn vader dat ik geld nodig had en vanaf die tijd heb ik iets verdiend. Tiny en ik zijn getrouwd en we wonen nu al 55 jaar in het huis dat van mijn beppe was. Het huis was eigendom van mijn vader, maar toen mijn beppe overleed, mocht er alleen iemand in wonen die uit Bakhuizen kwam. Mijn vader heeft erg zijn best gedaan om Tiny en mij erin te krijgen en dat is gelukt!
Ik heb tot mijn 45e doorgeleerd. Er waren steeds nieuwe ontwikkelingen en die moest ik bijhouden. Op een gegeven moment zijn Hans en ik de installatiekant op gegaan. In 1972 kregen we aardgas, dat bracht veel werk met zich mee. Als gezamenlijke fitters legden we leidingen aan in Warns en de omliggende dorpen.”
Na het gesprek vertrekken we naar de garage waar Johannes ons iets wil laten zien. Op een tafel staan twee grote glazen containers met vlierbessenwijn. “Ik maak al jaren vlierbessen- en vlierbloesemwijn, dat heb ik ooit geleerd van Ina Hogen Esch. Toen ik nog bijen thuis had, heeft Ina mij ook geholpen met honing slingeren.” Aan de andere kant van de garage is de smederij. Je kunt zien dat die nog wordt gebruikt. Johannes ontsteekt nog steeds met liefde het smidsvuur. Als ik opmerk dat alles zo keurig in het gelid hangt en staat, zegt hij: “het moet zo voor het grijpen liggen”.
Na de smederij lopen we door naar een klein, knus ingericht tuinhuisje dat door Johannes en Tiny de datsja wordt genoemd. Hier komen de fotoalbums tevoorschijn met foto’s van objecten die Johannes heeft gemaakt. Openhaarden, buitenlampen, vazen, roosjes van ijzer en andere siervoorwerpen, hij draait er zijn hand niet voor om. Voor het interieur van de kerk in Bakhuizen heeft hij bijvoorbeeld hekken voor het Maria altaar gemaakt en kandelaars voor de paaskaars. Een zonnewijzer – die hij in opdracht heeft gemaakt – vind ik prachtig! Het zijn stuk voor stuk kunstwerken!
Uit zijn verhalen spreekt de liefde voor het smidsvak. Helaas is het een uitstervend beroep. Als ik opper om van het huisje van Foppe Visser in Molkwerum een smederij museum te maken, komen er lichtjes in zijn ogen. Hij belooft onmiddellijk er, zolang hij het nog kan, af en toe het smidsvuur te ontsteken voor belangstellenden.
Na het proeven van een glaasje vlierbloesemwijn fietsen we laat in de middag terug naar Warns. Het was prettig dat Fritjof erbij was vanmiddag. Hij begrijpt de technische kennis waarmee Johannes praat over zijn werk iets beter dan ik. Ik heb vooral een bevlogen, creatieve man van 85 gezien, die nog lang niet van plan is achter de geraniums te gaan zitten. Die voor zijn plezier nog steeds graag het smidsvuur aansteekt, die als imker de bijen helpt, die elk jaar wijn maakt en die af en toe een biljartje legt.
Wilma Deurloo