Janke Trompstrjitte 1 – Een kijkje achter de voordeur van Catharinus Monkel

Wanneer ik door de Janke Trompstrjitte loop, wordt mijn aandacht getrokken naar het huis van Catharinus. Daar klinken vrij harde vogelgeluiden uit een luidspreker, waarmee, zo blijkt tijdens ons gesprek, hij de gierzwaluw lokt om hem te ringen. Rondom zijn huis zijn netten opgesteld, waarin hij de vogels vangt. Ik ben benieuwd naar deze man en zijn hobby en op een zondag in augustus bel ik bij hem aan om hem uit te nodigen voor een interview. Hij lijkt niet direct enthousiast. ‘Wat is dat nou weer voor gedonder’, zegt hij, maar gelukkig zegt hij ‘ja’ en heb ik een afspraak voor de volgende ochtend. Het is snel geregeld en dat is maar goed ook, want als ik de volgende dag bij hem in de kamer zit, zegt hij dat hij spijt heeft dat hij gisteren ‘ja’ heeft gezegd.

Nu eerst maar eens kennismaken met deze energieke, vrolijke man. “Ik ben geboren op 20 mei 1936, ik ben 85 jaar. Ik kom van Oudega, Wymbritseradeel. Als jongetje fietste ik elke dag naar de ambachtsschool in Sneek. Ik wilde graag schilder worden, ik zat op de ambachtsschool al in de schilderklas. Ik moest eigenlijk nog een jaar naar deze school toen ik Zeldenrust tegenkwam, een schilder uit Warns die een jongen zocht die hij zelf zou kunnen opleiden tot schilder. Ik was 15 jaar toen ik in 1951 naar Warns ben gekomen. Ik ging in de kost bij Zeldenrust en zijn vrouw, die toen nog geen kinderen hadden. Ze woonden in het huis waar nu Ina Haanstra woont, daar had hij ook zijn schildersbedrijf. Ik ben gezel geworden en ik ging drie avonden per week met de bus naar school in Bolsward, dat was verplicht vanuit het Leerlingwezen.

Hoewel de bus in die tijd nog wel door Warns reed, was het toch een reis van een uur heen en een uur terug. Vooral in de winter was dat bijna niet te doen. Mijn baas heeft daarom met de school en de consulent Leerlingstelsel in Bolsward afgesproken dat ik één dag per week naar school kon. Dat was beter. De andere dagen schilderde ik in het deel van Warns waar wij woonden en in Molkwerum. Een oomzegger van mijn baas, Age Zeldenrust, schilderde op ’t Sou en Skarl. Wij hebben elkaar alleen geholpen toen er een kerk geschilderd moest worden. Na drie jaar, toen ik 18 was, moest ik in militaire dienst. Mijn baas was in die tijd al ziek – hij had longkanker. Ik was dus onmisbaar in het bedrijf, daarom heb ik drie keer uitstel aangevraagd – en gekregen, telkens voor een jaar. Na de vierde keer uitstel hoefde ik niet meer in dienst. Toen werd ik gevraagd voor de BB, de Bescherming Bevolking. Ik had er niet zoveel zin in, maar ik heb het toch gedaan. We hadden gelukkig een leuk ploegje, dat een of twee keer per maand bij elkaar kwam op de zolder van het verfbedrijf van Zeldenrust.

Mijn baas is in 1957 gestorven, hij was pas 54 jaar. Zijn vrouw, die een stuk jonger was, stierf vier jaar later op 47-jarige leeftijd. Toen mevrouw Zeldenrust tijdens haar ziekte in het ziekenhuis lag, kwam er een gezinsverzorgster voor dag-en-nacht in huis om voor mij en de kinderen te zorgen. Dat was wel een beetje een probleem, want ja, ik was natuurlijk een jonge man en zij een jonge vrouw. Gelukkig had zij een vriend die het goed vond dat zij bij ons introk en ook haar ouders vonden het goed. Na het overlijden van Zeldenrust en zijn vrouw zijn hun drie kinderen – een meisje uit 1953 en twee jongens, een tweeling uit 1956 – ondergebracht bij familie van hun ouders. In 1962 heb ik het huis gekocht en het bedrijf overgenomen.

Omdat ik veel last had van maagzweren, lag ik drie zomers achter elkaar op bed, terwijl ik het juist van de zomers moest hebben. Ik ben gestopt met het bedrijf in Warns en naar Leeuwarden verhuisd, waar ik een schilderswinkel heb gekocht. Die winkel heb ik later verkocht om in loondienst te gaan werken in een andere schilderswinkel, op provisiebasis. Hoe meer ik verkocht, hoe meer ik verdiende. Dat ging goed, omdat mijn vroegere klanten mij achterna kwamen. Na een jaar of vijf wilde mijn baas de zaak verkopen. Ik kon de zaak overnemen, maar daar had ik geen zin in. Ik was 40 jaar en kon in Ferwerd bij de verffabriek van Koopmans gaan werken als kleurmaker. Ik ben een jaar met de auto van Leeuwarden naar Ferwerd gereden en na dat jaar heb ik een huisje gekregen in Marrum, vijf kilometer van Ferwerd. Ik heb tot aan mijn pensioen bij Koopmans gewerkt. Toen ik met pensioen ging, hoorde ik van een kennis dat er in Warns een huisje vrijkwam in de Janke Trompstrjitte en dat heb ik gekregen van de woningstichting. Ik woon hier al 23 jaar en het bevalt me goed.

Uit mijn ooghoek zie ik op de kast in de kamer een opgezette vogel staan. ”Dat is een goudplevier. Goudplevieren, of wilsters zijn trekvogels, ze trekken in het voorjaar en in het najaar hierlangs. Ze vliegen van Frankrijk en Portugal naar de Scandinavische landen om te broeden. Deze goudplevier heeft Zeldenrust van zijn vrouw gekregen. De kleuren zijn wat verbleekt, normaal zijn ze goudkleurig. Zeldenrust ving goudplevieren, hij ‘wilsterflapte’, zoals dat wordt genoemd. Vroeger konden mensen in november en december een vergunning krijgen om te wilsterflappen. De vogels werden doodgemaakt en in een doosje verstuurd naar restaurants in Frankrijk en Engeland. Daar werden ze als voorgerecht gegeten aan het hof. In die tijd werden goudplevieren trouwens ook in Nederland gegeten.

De goudplevier viel toen nog onder de Jachtwet, dus in de drie maanden dat er gejaagd mocht worden, mocht hij worden gegeten. Nu valt hij onder de Vogelwet en mag hij niet meer worden geschoten. Nu worden goudplevieren alleen nog gevangen om te ‘ringen’. Zeldenrust was ook een wilsterflapper. Toen ik bij hem werkte, mocht ik hem een enkele keer een pannetje eten gaan brengen als hij in de Sudermar aan het vangen was. Ik mocht van zijn vrouw alleen niet te lang wegblijven, want, zei ze ‘dan zijn er twee die niet werken’. Ik had er wel aardigheid in, maar toen Zeldenrust overleed was het afgelopen. Een vergunning ging alleen nog over van vader op zoon, omdat ze wilden stoppen met vangen. Ik was geen zoon van Zeldenrust en ik kreeg dus geen vergunning.

Toen ik in Leeuwarden kwam, trof ik iemand die in het bestuur zat van het Friesche Vogelvangersbelang en die raadde mij aan om voor vijf gulden per jaar lid te worden. Omdat er steeds meer oudere leden overleden, kon ik op een gegeven moment een ringvergunning krijgen. Ik ben nu de op een na oudste bij de vereniging. Er komen helaas geen jongeren meer bij, het is een uitstervend ‘beroep’. Je moet er tijd voor hebben en liefhebberij. De meeste mensen die het leuk vinden zijn gepensioneerd.

Het Vogeltrekstation en het Fryske Gea vonden het belangrijk dat iemand het ringen op de Mokkebank zou overnemen nadat een man uit Sneek, die hier een vergunning voor had, overleed. Toen ben ik bij de Mokkebank begonnen, samen met een man uit IJlst. Die man had contact met Ype en Tryntsje van Laaksum en zo zijn zij erbij gekomen. Wij konden wel veel en we wisten veel, maar we hadden niet speciaal een opleiding gehad. Wij zijn daarom met z’n drieën met iemand van de Ringersvereniging een week naar Schiermonnikoog geweest. In die week vingen we meer dan 1000 vogels, van het goudhaantje – het kleinste vogeltje van Europa – tot grote roofvogels. Die man heeft ons het een en ander geleerd en zo hebben wij via hem een vergunning gekregen van het Vogeltrekstation. Ik ga met Ype en Tryntsje naar de Mokkebank om kleine vogeltjes te ringen. We zetten alles in de computer en sturen de gegevens naar de Ringcentrale in Arnhem.

In de netten rond mijn huis vang ik wel 1000 vogels per jaar, bijna 50 soorten. Nu zijn het de gierzwaluwen. Gierzwaluwen komen nooit aan de grond, ze hebben hele korte pootjes en ze slapen al vliegend. Ik heb speciale smalle ringetjes voor die korte pootjes. Ik bestudeer de vogels niet, daar zijn anderen voor. De gierzwaluwen zijn nu alweer op weg naar Afrika. Ik vang er gemiddeld nog niet één per dag, daarom ben ik alles aan het afbreken. Dit jaar heb ik 50 gierzwaluwen gevangen. Jaren geleden was het beter, toen ving ik er soms wel 100 in drie maanden. De Woningbouwvereniging heeft enkele bomen laten kappen in mijn tuin, dan krijgen de vogels meer ruimte om in de netten te vliegen. Misschien dat ik er dan volgend jaar meer kan vangen, als ik er dan nog ben tenminste….

Ik heb niet zoveel contact meer in het dorp als vroeger, ik ken de mensen niet meer. In Ferwerd was ik lid van de biljartclub. Toen ik hier kwam wonen, wilde ik hier biljarten, maar de club zat vol op de avond dat ik wilde. Ik kon alleen nog terecht op woensdagavond, maar ik kijk graag voetbal op televisie, dus op woensdagavond wilde ik niet. Ik heb wel jaren meegedaan met het skûtsjesilen op het skûtsje van Stavoren en ik heb gevoetbald bij QVC. Maar nu ligt alles stil door Corona. Maar… ik kom mijn tijd wel door, hoor.

Toen ik in de Janke Trompstrjitte kwam wonen, was ik 63 jaar. Ik kwam niet veel in de Janke Tromp Hoeve. Wel vier ik mijn verjaardag in De Treffe en dat bevalt me prima.”
Op tafel in de woonkamer ligt een legpuzzel. De puzzel is nog niet af, er wordt nog aan gewerkt. “Eigenlijk is het beter om te puzzelen rond kerstmis, dan zijn de dagen korter. Maar ja, hij is nog niet af”, zegt Catharinus. Hij houdt van puzzelen. Niet alleen van legpuzzels, ook van woordzoekers. “Toen ik in Marrum woonde, zat ik in het bestuur van de Fûgelwacht. Daar zijn wij begonnen met het uitgeven van een boekje voor de omgeving Hallum/Marrum. Ik maak nog steeds elk jaar een woordzoeker voor het decembernummer. Mensen moeten dan allemaal vogelnamen zoeken. Het is wel een werk, het komt niet vanzelf. Een jaar of drie geleden had ik de 25e gemaakt en toen wilde ik stoppen. Maar ze belden toch weer. Ik denk dat dit de 28e wordt, die moet in november klaar zijn. Ik stuur de puzzel ook naar de voorzitter of de secretaris van Yn Fûgelflecht, het krantje voor Warns en Stavoren, dan kunnen zij hem ook in hun krantje afdrukken. En verder wordt de woordzoeker gebruikt in IJlst en Koudum en er is nog weleens iemand die vraagt of hij hem mag gebruiken.

Hoewel Catharinus aan het begin van ons gesprek zei dat hij spijt had van onze afspraak, ben ik blij dat hij niet heeft afgezegd. Wat een vrolijke, tevreden en energieke man! En wat heeft hij veel te vertellen! Als ik op weg naar huis nadenk over ons gesprek, dan zie ik dat de manier waarop ik Catharinus heb uitgenodigd voor dit interview, een beetje lijkt op de manier waarop hij gierzwaluwen vangt. Hij lokt de vogel (een verrassingsoverval), ringt hem (doet wij hij moet doen) en laat hem weer vliegen (geeft hem de vrijheid terug). Misschien wordt dit mijn manier om iemand over te halen om ‘ja’ te zeggen tegen een uitnodiging voor een interview. Dus mensen, maak je borst maar nat….

Wilma Deurloo